donderdag 27 januari 2011

Gedichtendag

Vanmorgen hoorde ik op de radio het gedicht met de beginregels: Zie je, ik hou van je, ik vin je zo lief. Het herinnerde me aan Paula Poiesz. Zij en haar buurvrouw zaten te kletsen toen ik het ontroerend onhandige liefdesgedicht van Herman Gorter in VWO 5 behandelde. Ik was toen al een stoffige oude man van over de vijftig, maar ik kon nog altijd flink geïrriteerd raken als leerlingen geen respect hadden voor de poëzie. Voor straf moesten de dames het vers uit hoofd leren. De volgende dag stond ik voor het begin van de les argeloos met een collega bij de klasdeur te praten. Opeens kwamen Paula en haar buurvrouw heel dicht tegen me aan staan en ze fluisterden mij elk aan een kant hun strafwerk in het oor. Alsof ze het meenden. De collega keek vreemd op en ik wist me bijna geen raad van verlegenheid.
Het herinnerde me aan een van de eerste keren dat ik een gedicht voor straf uit hoofd liet leren. Het was in de vierde klas van Eykhagen. Ik behandelde Granida van P.C.Hooft. Het kon de meeste leerlingen maar matig boeien en op een gegeven moment werd het me teveel: ik gaf Lisette Leerssen de noodlottige straf: 'Draag jij volgende keer het gedicht maar voor; en uit hoofd'.
Ik herinner me Lisette als een dapper klein meisje met heel veel witte krulletjes, een zwart brilletje en een opvallende, aantrekkelijke mond. Volgens mij lispelde ze een beetje, maar dat kan het geheugen er later zelf bij bedacht hebben.
De volgende les liet ik haar voor de klas staan om te laten horen of ze het gedicht naar behoren kende. Het was het afscheidslied van Granida van het weelderige hof waaraan ze was opgegroeid. Ik ken de beginregel niet meer uit het hoofd, het was zoiets als 'Vaart wel scepters en (vergeten woordje) kronen'.
Wat Lisette toen deed was onvergetelijk. Ik heb dat gedicht nooit weer zo ontroerend horen voordragen. En ik schaamde me: ik had een Perzische prinses strafwerk gegeven. Ik was een bruut.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten